De Wet natuurbescherming
Wanneer u een bestemmingsplan wilt wijzigen, een huis wilt bouwen of renoveren, een sloot wilt dempen of aanpassingen wilt doen aan uw agrarisch bedrijf, dan komt u onder andere in aanraking met de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb bestaat uit verschillende onderdelen. We hebben de meest relevante onderdelen voor uw ontwikkeling op een rij gezet.
Bescherming van Natura 2000-gebieden
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is door Europese lidstaten vertaald naar nationale regelgeving. De onder deze richtlijnen aangewezen beschermde gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. In Nederland zijn deze richtlijnen doorvertaald in de Wet natuurbescherming, onderdeel Gebiedsbescherming (Wnb, hoofdstuk 2). De bescherming van andere gebieden, zoals het Natuurnetwerk Nederland (NNN), loopt niet via de Wnb. Deze worden daarom niet in dit artikel behandeld.
In Nederland zijn 161 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden zijn de Veluwe, Rijntakken en de Waddenzee. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en habitattypen opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke effecten door activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van de Wnb (onderdeel Gebiedsbescherming) wordt aangevraagd. Schadelijke activiteiten hoeven bovendien niet per se binnen het desbetreffende Natura 2000-gebied plaats te vinden. Ook activiteiten nabij een Natura 2000-gebied of, in geval van stikstof, op grote afstand van Natura 2000-gebieden kunnen van invloed zijn op de instandhoudingsdoelen van een gebied.
Sommige activiteiten die (al dan niet tijdelijk) effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden zijn vrijgesteld van een vergunningplicht. Regulier beheer dat nodig is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied of bestaand gebruik wordt opgenomen in het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Na vaststelling van het beheerplan hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Wel moeten de effecten van deze activiteiten inzichtelijk zijn gemaakt, ofwel in het beheerplan ofwel in een aanvullende toetsing.

Soortbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb (hoofdstuk 3) is dat activiteiten geen schade mogen veroorzaken aan beschermde dier- en plantsoorten. Tenzij dit is toegestaan, bijvoorbeeld vanwege een vrijstelling of ontheffing.
Onder de Wnb bestaan drie beschermingsregimes met elk hun eigen verbodsbepalingen. De drie beschermingsregimes zijn gebaseerd op:
- soorten van de Vogelrichtlijn;
- soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
- soorten die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden, de zogenaamde ‘Andere soorten’.
In totaal worden zo’n 700 vogelsoorten en 230 andere Europese en nationale soorten beschermd. Voor alle beschermingsregimes geldt dat het verboden is om exemplaren opzettelijk te doden, te vangen of voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen, vernielen of weg te nemen. Bovendien geldt voor beschermingsregimes 1 en 2 dat opzettelijke verstoring eveneens strafbaar is. In aanvulling op deze drie beschermingsregimes is er voor zowel beschermde als niet-beschermde soorten sprake van een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg draagt om schade aan in het wild levende planten, dieren en hun directe leefomgeving te voorkomen dan wel te beperken.
Wanneer blijkt dat door een bepaalde activiteit verbodsbepalingen overtreden zullen worden, kan allereerst bekeken worden of er een vrijstelling geldt voor de voorgenomen handelingen (bijvoorbeeld op basis van provinciale verordeningen of gedragscodes). Is dat niet het geval dan kan wellicht een ontheffing aangevraagd worden. Een ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
- Er is geen ‘andere bevredigende oplossing’ mogelijk?
- Er is sprake van een bij de wet genoemd belang?
- De gunstige staat van instandhouding van de soort komt niet in het geding?
Wordt er aan elk van deze drie criteria voldaan, dan kan een ontheffing verleend worden door bevoegd gezag. Vaak worden dan mitigerende (verzachtende) of compenserende (vervangende) maatregelen als voorwaarde gesteld. De eerder genoemde zorgplicht is ook van toepassing wanneer er een vrijstelling geldt of een ontheffing is verleend.

Bescherming van Houtopstanden
Houtopstanden zijn enkel onder Wnb (hoofdstuk 4) beschermd wanneer deze buiten de bebouwde kom grens van houtopstanden vallen. Deze bebouwde kom is per gemeente vastgesteld en komt niet altijd overeen met de verkeerskundige bebouwde kom. Wanneer de houtopstanden binnen de bebouwde kom houtopstanden valt, dan gelden de gemeentelijke kapregels. Wanneer geen bebouwde kom houtopstanden in de betreffende gemeente is vastgesteld, dan geldt de Wnb.
Houtopstanden zijn onder de Wnb beschermd wanneer deze minimaal 10 are bedragen, wanneer er meer dan 20 bomen in één of meerdere rijen staan en wanneer de uitsluitingsregels niet van toepassing zijn. Voor dergelijke houtopstanden heeft de Wnb twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) dergelijke houtopstanden velt, moet dit van tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit geldt al wanneer je één boom uit bovengenoemde houtopstanden haalt. Ook is mogelijk een ontheffing en compensatie nodig. De exacte regels en procedures zijn per provincie geregeld. Er zijn verschillende uitzonderingen op bovengenoemde instrumenten. Zo geldt de herplantplicht niet voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
