advies & ingenieursbureau

Veelgestelde vragen over de Wet natuurbescherming

Ecogroen werkt dagelijks met natuurwet- en regelgeving. De wettelijke bescherming van onze natuur is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van soorten, Natura 2000-gebieden en van houtopstanden. Veel van onze collega’s en klanten hebben vragen over de Wet natuurbescherming. Daarom publiceren we op deze pagina ‘veelgestelde vragen en antwoorden’. Staat uw vraag er niet bij? Laat het ons dan vooral weten. U kunt ons hierover bellen (038 423 6464) of mailen (info@ecogroen.nl).

Vragen

Algemeen en algemene bepalingen (Wnb hoofdstuk 1)

Bescherming van Natura 2000-gebieden (Wnb hoofdstuk 2)

Bescherming van soorten (Wnb hoofdstuk 3)

Bescherming van houtopstanden (Wnb hoofdstuk 4)

Procedures, rechten en plichten (Wnb hoofdstuk 5)

Veranderingen en overgangsrecht (Wnb hoofdstuk 9)

Algemeen en algemene bepalingen (Wnb hoofdstuk 1)

Waarom een Wet natuurbescherming?

Het doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. Bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. Decentralisatie van verantwoordelijkheden, en 3. Vereenvoudiging van regels.

Met de Wet natuurbescherming sluit de wetgever aan bij Europese regels, hieruit voortvloeiende internationale verplichtingen en de in ons land bedreigde soorten (‘Rode lijst-soorten’). Bovendien wil de wetgever de verantwoordelijkheid voor de uitvoering delegeren naar één loket per provincie en daarmee de regeldruk voor initiatiefnemers verminderen. Meer informatie vindt u op de website van de Eerste Kamer.

Terug naar de vragen

Wanneer is de Wet natuurbescherming ingegaan?

De Wet natuurbescherming trad op 1 januari 2017 in werking. De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet vervielen op dat moment.

Terug naar de vragen

Waar vraag ik een vergunning of ontheffing aan?

In de meeste gevallen is de provincie het bevoegd gezag. U vraagt dus bij de provincie een ontheffing en/of vergunning aan. Van de provincie ontvangt u één rechtsdocument dat zowel de vergunning als ontheffing Wet natuurbescherming bevat. In enkele gevallen is het Rijk het bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het om militaire terreinen of boven-provinciale (water)wegen gaat. In dat geval vraagt u de ontheffing en/of vergunning aan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

U kunt er echter ook voor kiezen de vergunning en/of ontheffingsprocedure te koppelen aan de aanvraag van een Omgevingsvergunning. Die vraagt u aan bij de gemeente. De gemeente zorgt dan voor afstemming met de provincie. De provincie geeft – mits de beoordeling correct is uitgevoerd – een Verklaring van geen Bedenkingen af (VVGB).

Terug naar de vragen

Waar vraag je een wijziging van een ontheffing Flora- en faunawet aan na 1 januari 2017?

Dit komt (uitzonderingen daargelaten) bij de provincie te liggen waarbinnen je het project uitvoert.

Terug naar de vragen

Wat houdt de zorgplicht in?

Conform artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming houdt de zorgplicht in dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor beschermde gebieden, in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn/haar handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een beschermd gebied of voor in het wild levende soorten, wordt geacht deze handelingen achterwege te laten. Indien het achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevraagd, worden maatregelen getroffen om de gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht geldt ook voor soorten zonder specifieke beschermingsstatus onder de Wet natuurbescherming.

Terug naar de vragen

Kan je voor ‘realisatie NNN’ gebruik maken van een vrijstelling van soortbescherming?

Hoewel in artikel 1.12 lid 2 van de Wet natuurbescherming wel een link wordt gelegd met het Nederlands Natuurnetwerk (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), legt de Wet natuurbescherming geen regels op ten aanzien van het NNN. Het NNN is immers ruimtelijk beschermd door middel van het Bestemmingsplan en provinciale verordeningen. Er zijn derhalve geen directe verwijzingen naar vrijstellingsmogelijkheden bij realisatie van het NNN opgenomen. Wel kan de aanleg van het NNN mogelijk worden aangevoerd als (wettelijk) belang voor een ontheffing, namelijk ‘Belang IV; Bescherming van flora en fauna‘.

Terug naar de vragen

Bescherming van Natura 2000-gebieden (Wnb hoofdstuk 2)

Hoe verhoudt de uitvoering van een passende beoordeling voor een plan in het kader van de Wet natuurbescherming zich tot een milieueffectrapportage?

In artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer is een verwijzing naar de Wet natuurbescherming opgenomen. Hieruit vloeit een plan-MER plicht voort wanneer een passende beoordeling voor een plan gemaakt wordt.

Anders dan in de Natuurbeschermingswet 1998 bevat de Wet natuurbescherming geen verplichte koppeling (artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming) van de plan-MER en de passende beoordeling. Het is daarmee mogelijk de passende beoordeling en milieueffectrapportage afzonderlijk van elkaar uit te voeren. Dit geeft meer flexibiliteit. De passende beoordeling kan nu bijvoorbeeld ook na afronding van de milieueffectrapportage worden opgesteld. Zodoende kunnen eventuele aanpassingen van het plan die voortkomen uit de milieueffectrapportage, worden meegewogen in de passende beoordeling. Een integrale beoordeling, de passende beoordeling en de milieueffectrapportage in één, blijft ook mogelijk.

Terug naar de vragen

Wat zijn de voorwaarden om gebruik te mogen maken van een vrijstelling in het kader van soortbescherming in geval van uitvoering van een instandhoudingsmaatregel of een passende maatregel?

Voorwaarden waaraan (aangetoond!) voldaan moet worden:

  • Er zijn geen andere bevredigende oplossingen.
  • De maatregelen (en daarmee ontheffing en/of vrijstelling voor de maatregel) zijn nodig in het belang van bescherming van wilde flora en fauna en/of instandhouding van de natuurlijke habitats.
  • In geval van Habitatrichtlijnsoorten: Er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
  • In geval van Vogelrichtlijnsoorten: De maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van desbetreffende soort.
Terug naar de vragen

Heb ik een vergunning nodig voor beheermaatregelen die gerelateerd zijn aan de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied?

Voor een plan of project dat direct verband houdt met het beheer van een Natura 2000-gebied is geen vergunning nodig (art. 2.7, lid 1 en 2 Wnb). Wel moeten de mogelijke effecten inzichtelijk zijn gemaakt in het beheerplan, of als dat hier niet in is opgenomen, in een nadere effectbeoordeling.

Er is wel sprake van vergunningplicht voor beheer dat niet samenhangt met instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied wanneer uit een effectbeoordeling blijkt dat het uitvoeren van dergelijk beheer een significant negatief effect op instandhoudingsdoelstellingen tot gevolg heeft.

Terug naar de vragen

Mijn plan of project leidt tot een (tijdelijke of permanente) toename van stikstofemissies. Welke kaders worden hiervoor gehanteerd?

De huidige stikstofcrisis is uiteraard ook gerelateerd aan de bescherming van Natura 2000-gebieden. Voor meer informatie over stikstof en wat wij op dit gebied voor u kunnen betekenen, verwijzen wij u graag door naar ons stikstofdossier.

Terug naar de vragen

Bescherming van soorten (Wnb hoofdstuk 3)

Welke beschermingsregimes kent de Wet natuurbescherming en waar zijn deze in de wet vastgelegd?

Paragrafen 3.1 en 3.2 (Wnb) hebben betrekking op de Europees beschermde soorten. Soorten die zijn beschermd middels artikel 3.10 zijn nationaal beschermde soorten. De bescherming van soorten is specifiek geregeld in de artikelen 3.1, 3.2, 3.5 & 3.6 en 3.10 van de Wet natuurbescherming. Deze artikelen vormen de basis voor drie beschermingsregimes:

  1. in het wild levende vogels van soorten die beschermd zijn via artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  2. in het wild levende dieren (niet zijnde vogels) van soorten die beschermd zijn via de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a), het Verdrag van Bern (bijlage II) en het Verdrag van Bonn (bijlage I);
  3. in het wild levende individuen van andere nationale soorten, waarvan de wetgever heeft aangegeven dat deze vanuit een nationaal oogpunt beschermd dienen te worden. Deze lopen uiteen van zoogdieren tot flora.

Provincies hebben – onder andere via artikelen 3.3, 3.8 en 3.10 (Wnb) – de bevoegdheid om in de provinciale verordening onder voorwaarden ontheffing of vrijstelling te verlenen van de verboden. In enkele uitzonderingssituaties heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook deze bevoegdheid.

Terug naar de vragen

Wat is de status van 'algemene broedvogels' in de Wet natuurbescherming?

Algemene broedvogels zijn in de Wet natuurbescherming beschermd. De verbodsbepalingen zijn letterlijk overgenomen uit de Vogelrichtlijn: “Vogels mogen niet worden gedood of gevangen. Nesten, rustplaatsen en eieren mogen niet worden vernield of beschadigd en nesten mogen niet worden weggenomen. Eieren mogen niet worden geraapt of worden meegenomen.”

Het is verboden vogels opzettelijk te storen, behalve als aangetoond kan worden dat de verstoring geen wezenlijke invloed heeft op de staat van instandhouding van de soort. Opgemerkt wordt dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen algemene nestplaatsen en jaarrond beschermde nestplaatsen. Een ondernemer of burger mag aantonen dat een verstorende activiteit geen bedreiging vormt voor de vogelsoort. In dat geval mag de activiteit dus doorgaan.

Terug naar de vragen

Wat is de status van jaarrond beschermde nesten in de Wet natuurbescherming?

De nesten van algemene broedvogels zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd (de vogelsoorten zelf zijn uiteraard wel jaarrond beschermd). Voor sommige vogelsoorten is deze bescherming verder uitgebouwd. Van enkele vogelsoorten zijn de jaarrond gebruikte nest-, rust en verblijfplaatsen het gehele jaar beschermd. Er worden vijf categorieën onderscheiden:

  1. nesten die gedurende het broedseizoen in gebruik zijn als nest en buiten het broedseizoen gebruikt worden als vaste rust- en verblijfplaats;
  2. nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plek broeden. Deze soorten zijn zeer honkvast of afhankelijk van bebouwing of biotoop;
  3. nesten van niet-koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plek broeden. Deze soorten zijn zeer honkvast of afhankelijk van bebouwing of biotoop;
  4. vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en niet of nauwelijks zelf in staat zijn een eigen nest te bouwen;
  5. nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats of omgeving waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om zich elders te vestingen wanneer de broedplaats verloren is gegaan.

Nesten van soorten die vallen in de categorie 1-4 zijn jaarrond beschermd. Voor categorie 5 geldt dat deze nesten jaarrond beschermd zijn wanneer geen of onvoldoende geschikte alternatieve nestplaatsen in de omgeving aanwezig zijn. De provincies regelen de exacte invulling van de lijst en de regels die hiervoor gelden. Bovendien hanteert de provincie Limburg andere categorieën

Terug naar de vragen

Wat houdt de term Jacht in?

Onder Jacht wordt verstaan: het bemachtigen, opzettelijk doden of met het oog daarop opsporen van wild evenals het doen van pogingen daartoe (art. 1 lid 1 Wnb). Wild is hierbij beperkt tot vijf soorten, namelijk haas, fazant, wilde eend, konijn en houtduif (art. 3.20 lid 2 Wnb). Het zijn dus in principe enkel deze soorten waarop legaal gejaagd mag worden. Daarmee is jagen op andere soorten niet toegestaan.

Regels ten aanzien van de jacht zijn opgenomen in paragraaf 3.5 Wnb. Jacht wordt verder geregeld in provinciale faunabeheerplannen. Voor Jacht betreft uitsluitend de verplichting om te rapporteren over afschot en uitgevoerde trendtellingen (Wnb art 3.13).

Terug naar de vragen

Waar in de wet kan ik de regels met betrekking tot jacht, wildbeheer en visserij vinden?

In de Wet natuurbescherming zijn in de paragrafen 3.4 Schadebestrijding, overlastbestrijding en faunabeheer, 3.5 Jacht en 3.6 Gebruik van middelen voor het vangen en doden van dieren regels beschreven ten aanzien van jacht en wildbeheer. Regels met betrekking tot visserij, waaronder hengelen, zijn vastgelegd in de Visserijwet. Een aantal zeldzame vissoorten valt echter onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Op deze soorten mag niet zonder ontheffing of vrijstelling worden gevist.

Terug naar de vragen

Waar mag ik jagen?

De jacht mag enkel worden uitgeoefend op een veld dat bestemd of geschikt is voor de jacht en enkel door gebruik te maken van de in de wet genoemde middelen zoals geweren en jachthonden (Wnb art. 3.21). Verder mag er alleen tijdens zogenaamde openingsvensters worden gejaagd. Openingsvensters zijn perioden per jaar waarin mag worden gejaagd. Deze vensters worden bij ministeriële regeling per soort vastgesteld. De minister overlegt voor vaststelling van openingsvensters met Gedeputeerde Staten (Wnb art. 3.22). Buiten deze vensters geldt ten aanzien van de betreffende soort alleen een regime van beheer en overlast- en schadebestrijding.

Terug naar de vragen

Wie mag er jagen?

Degene die gerechtigd zijn tot het uitoefenen van jacht zijn jachthouders. In principe is ‘het genot van de jacht’ gekoppeld aan het bezit of gebruik van de grond. Het jachtrecht kan worden verhuurd aan anderen als bijvoorbeeld de eigenaar of de grondgebruiker niet zelf wil jagen of beheren (Wnb art. 3.23 lid 1). Een gemeente kan de jacht op gemeentegronden verhuren.

Jachthouders met een jachtakte organiseren zich met anderen in een wildbeheereenheid (WBE): een vereniging ter uitvoering van het door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplan. Bovendien bevorderen WBE’s in samenwerking met en ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders, dat populaties van wilde dieren duurzaam worden beheerd en schadeveroorzakende dieren worden bestreden. Ook grondgebruikers en terreinbeheerders kunnen lid worden van de WBE (Wnb art. 3.14 lid 1).

Terug naar de vragen

Mag je zomaar elke soort bestrijden als er sprake is van overlast?

Sommige diersoorten veroorzaken wel eens overlast (denk bijvoorbeeld aan ganzen). Onze minister en Provinciale Staten kunnen met respectievelijk een Algemene maatregel van bestuur of per verordening vrijstelling verlenen voor soorten die schade (Wnb art. 3.15) dan wel overlast (Wnb art. 3.16) veroorzaken. De bestrijding is voorbehouden aan grondgebruikers (Wnb art. 3.15, 3.16). Verder kunnen Gedeputeerde Staten bepalen wie, waar, welke soorten mag verstoren of doden (Wnb art. 3.17). Indien het beschermde dieren betreft wordt dat via een vrijstelling, aanwijzing of ontheffing vastgesteld. Een ontheffing wordt verleend aan de faunabeheereenheid op basis van het vastgestelde faunabeheerplan. Soms kan die ontheffing ook verleend worden aan anderen dan de faunabeheereenheid (Wnb art. 3.17 lid 4).

Terug naar de vragen

Ik heb overlast van ratten en huismuizen, moet ik ontheffing regelen?

Waar mensen leven, leven dieren. Enkele dieren worden aangemerkt als schadelijk of hinderlijk, bijvoorbeeld omdat die knaagschade of geuroverlast veroorzaken. In Nederland worden jaarlijks ongeveer 3,4 miljoen huismuizen en ratten gedood vanwege schade of hinder. Huismuizen, zwarte en bruine rat zijn niet beschermd. Ook op de bescherming van de bosmuis, huisspitsmuis en veldmuis (Wnb art. 3.10) wordt een uitzondering gemaakt wanneer deze zich in of op gebouwen en daarbij behorende erven bevinden (Wnb art. 3.10 lid 3). Er geldt dan geen verbod op het vangen, doden of verstoren van deze dieren. Het doden gebeurt deels door particulieren en deels door bestrijders van plaagdieren. Het gebruik van vangmiddelen moet bij wet zijn toegestaan. Het gebruik van gif als bestrijdingsmiddel is voor particulieren verboden

Terug naar de vragen

Overlast of schade door dieren, wat nu?

Het kan nodig zijn om dieren te verjagen of te doden als deze dieren overlast of schade veroorzaken of als het beheer van diersoorten dit vereist (Wnb paragraaf 3.4). Indien het beschermde diersoorten betreft, is een vrijstelling of ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Schade- en overlastbestrijding is in de wet gereguleerd. Populatiebeheer kan nodig zijn, bijvoorbeeld vanwege een publiek belang zoals de volksgezondheid of verkeersveiligheid. De omvang van populaties van diersoorten kunnen dan worden beperkt. Voor soorten die niet van oorsprong in Nederland voorkomen (exoten) is het soms nodig de populatie terug te brengen naar nul, ter bescherming van de inheemse planten en dieren.

Terug naar de vragen

Ik heb toch een beschermde vissoort gevangen, wat nu?

Uiteraard is het nooit helemaal te voorkomen dat tijdens het vissen een beschermde vissoort wordt gevangen. Indien een beschermde vis wordt gevangen, moet deze voorzichtig worden onthaakt en direct worden teruggezet. De vis mag niet worden gedood of in een leefnet worden gehouden.

Terug naar de vragen

Wie regelt de bestrijding van overlast en schade in een natuurgebied?

In beschermde natuurgebieden, wetlands en Vogel- en Habitatrichtlijngebieden mag in principe niet worden gejaagd. Ook gebieden met een planologische bescherming zoals nationale landschappen zijn niet geopend voor de jacht. Hetzelfde geldt voor gebieden met een toebedeelde functie ‘buitengebied’ of ‘natuur’, wanneer dit blijkt uit de voorschriften in het bestemmingsplan.

Beheer, overlast- en schadebestrijding zijn onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk in beschermde natuurgebieden (Wnb paragraaf 3.4). Beheer, overlast- en schadebestrijding worden geregeld en uitgewerkt in zogenoemde faunabeheerplannen die worden opgesteld door faunabeheereenheden (FBE). In deze faunabeheerplannen worden afspraken tussen provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers vastgelegd. Er wordt duidelijk gespecificeerd wat de begrenzing van het werkgebied is, hoe, wanneer, welke en hoeveel dieren er bestreden mogen worden. Provincies stellen faunabeheerplannen meestal voor een periode van vier jaar vast.

Terug naar de vragen

Bescherming van houtopstanden (Wnb hoofdstuk 4)

Wanneer is er sprake van een houtopstand in het kader van de Wnb?

Houtopstanden zijn onder de Wnb beschermd wanneer deze minimaal 10 are bedragen of wanneer er meer dan 20 bomen in één of meerdere rijen staan (art. 1.1 Wnb).

Terug naar de vragen

Wanneer is de kap- en meldplicht in de Wet natuurbescherming van toepassing?

De Wet natuurbescherming maakt onderscheid tussen het (gedeeltelijk) vellen van houtopstanden binnen de begrenzing van de bebouwde kom voor houtopstanden (anders dan verkeerskundige bebouwde kom) en buiten de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom gelden regels die door de gemeente zijn vastgesteld. De Wet natuurbescherming is alleen van toepassing op vellingen buiten de bebouwde kom voor houtopstanden.

In de Wet natuurbescherming is sprake van een meldings-/ herplantplicht bij (gedeeltelijke) vellingen in een houtopstand. Hiervoor maakt het niet uit of er één of meerdere bomen worden geveld. In sommige situaties, zoals benoemd in Wnb art. 4.1, is er geen sprake van een meldings- of herplantplicht. Voorbeelden zijn het dunnen van een houtopstand of het vellen van naaldbomen die niet ouder dan 20 jaar zijn welke zullen dienen als kerstboom. De exacte voorwaarden zijn nader gespecificeerd in provinciale verordeningen.

Terug naar de vragen

Procedures, rechten en plichten (Wnb hoofdstuk 5)

Hoe lang duurt het verlenen van een ontheffing of vergunning Wet natuurbescherming?

Na ontvangst van een aanvraag moet het bevoegd gezag (meestal de provincie) binnen 13 weken besluiten (ontheffing en/of vergunning verlenen). Het bevoegd gezag mag de termijn eenmaal met 7 weken verlengen. De aanvrager wordt daarover schriftelijk geïnformeerd. Na besluit geldt nog een periode van 6 weken waarbinnen bezwaar gemaakt kan worden door belanghebbenden.

Terug naar de vragen

Veranderingen en overgangsrecht (Wnb hoofdstuk 9)

Wie is het bevoegd gezag onder de Wet natuurbescherming?

Vrijwel alle verplichtingen en bevoegdheden voor de Wet natuurbescherming liggen bij de provincies. U krijgt één rechtsdocument waarmee zowel vergunning (gebiedsbescherming) als ontheffing (soortbescherming) wordt verleend. In enkele gevallen is het Rijk het bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het om militaire terreinen of boven-provinciale (water)wegen gaat. In dat geval vraagt u de ontheffing en/of vergunning aan bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Een natuurtoestemming in het kader van de Wnb kan ook aangehaakt worden bij een omgevingsvergunning. Deze wordt bij de gemeente aangevraagd. De documentatie voor de Wnb-vergunning en/of -ontheffing wordt dan via de gemeente naar de provincie gestuurd. De provincie kan verklaring van geen bedenkingen uitgeven.

Terug naar de vragen

Is mijn huidige ontheffing of vergunning ná 1 januari 2017 nog wel geldig?

Ja. In het overgangsrecht, benoemd in Artikel 9.4 (Natuurbeschermingswet 1998), 9.6 (Flora- faunawet) en 9.9 (Boswet) van de Wet natuurbescherming staat dat reeds verleende ontheffingen (Flora- en faunawet, Boswet) en vergunningen (Natuurbeschermingswet 1998) van kracht blijven. Mogelijk zijn per 1 januari 2017 wel nieuwe soorten binnen uw plangebied beschermd. Indien schade aan deze soorten of hun leefgebied kan optreden, bent u in overtreding. Wanneer u de soort schaadt, dient u hiervoor aanvullend ontheffing aan te vragen.

Terug naar de vragen

Ben je verplicht om je te houden aan de voorwaarden van een verleende ontheffing Flora- en faunawet, als het gaat om soorten die in de Wet natuurbescherming niet meer beschermd zijn (kleine modderkruiper, bittervoorn en plantensoorten als wilde marjolein)?

Uit het overgangsrecht volgt dat verleende ontheffingen Flora- en faunawet onverkort van kracht blijven gedurende de periode waarvoor ze geldig zijn. Voorschriften voor soorten die onder de Wnb niet meer beschermd zijn (zoals bijvoorbeeld bittervoorn en wilde marjolein) blijven onverkort van kracht. Met een ontheffing Flora- en faunawet dient u dus ook na 1 januari 2017 alle voorschriften na te leven, ook als het gaat om voorschriften voor soorten die in de Wnb niet meer beschermd zijn.

Het is mogelijk om een verleende ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet op verzoek te wijzigen op basis van de Wnb. Een verzoek daartoe noodzaakt de gehele aanvraag te beoordelen in het kader van de Wnb. Dit kan dus tot gevolg hebben dat een ontheffing op meerdere onderdelen wordt gewijzigd. Dit kan nadelig uitvallen voor de aanvrager, bijvoorbeeld als nieuw beschermde soorten voorkomen.

Terug naar de vragen

Blijven goedgekeurde gedragscodes geldig voor de periode waarvoor zij zijn goedgekeurd?

Voor het gebruik van gedragscodes is in de Wet natuurbescherming overgangsrecht opgenomen (Wnb Art. 9.6, vijfde lid). De verboden, gericht op bescherming van soorten (Art. 3.1, 3.5, 3.6 en 3.10 Wnb), zijn niet van toepassing op handelingen die aantoonbaar worden uitgevoerd volgens een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet. Het betreft handelingen die ook in de Flora- en faunawet (Art. 8, 9, 10, 11 en 12) waren vrijgesteld. Bovendien moeten handelingen voldoen aan een bij de Wet natuurbescherming genoemd belang. In de Wet natuurbescherming zijn soorten beschermd die niet (expliciet) in gedragscodes zijn benoemd. Zolang echter de goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet aantoonbaar wordt gevolgd en aan alle eerder genoemde randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing. Met andere woorden: de gedragscodes Flora- en faunawet gelden, voor de geldigheidsduur, ook voor alle soorten die per 1-1-2017 zijn beschermd.

Terug naar de vragen

Meer informatie over de nieuwe Wet Natuurbescherming? Bel of mail ons: 038 423 6464 of info@ecogroen.nl. Wij zijn u graag van dienst.