Natuurbescherming onder de Omgevingswet
Bij vrijwel alle ruimtelijke ontwikkelingen (activiteiten) in het buitengebied of in de stad komt u in aanraking met de Omgevingswet (Ow). Denk bijvoorbeeld aan (her)ontwikkeling of verduurzaming van woningen, het omvormen van agrarische percelen naar zonnepark of bos, het vellen van bomen of onderhoud aan wegen en watergangen. In de Omgevingswet zijn 26 wetten over onze leefomgeving gebundeld. Ook wet- en regelgeving voor de bescherming van natuur valt hier onder. Dit was eerder geregeld via de Wet natuurbescherming en de beschermingsregels voor het Natuurnetwerk Nederland. We hebben de meest relevante onderdelen voor uw geplande activiteit op een rij gezet.
Neem ook eens een kijkje op onze pagina met veelgestelde vragen over de Omgevingswet.
Bescherming van Natura 2000-gebieden
De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is door Europese lidstaten vertaald naar nationale regelgeving. De onder deze richtlijnen aangewezen beschermde gebieden worden Natura 2000-gebieden genoemd. In Nederland zijn deze richtlijnen doorvertaald in de Omgevingswet en onderliggende besluiten. Wanneer activiteiten significant nadelige gevolgen kunnen hebben voor een Natura-2000 gebied, stelt de Omgevingswet regels over die activiteiten om de natuur in Natura 2000-gebieden te beschermen. Er is dan sprake van een Natura 2000-activiteit.
In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden zijn de Veluwe, Rijntakken en de Waddenzee. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en habitattypen opgesteld. Het bevoegd gezag kan significant negatieve gevolgen door activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van de Omgevingswet wordt aangevraagd (een zogeheten vergunning Natura 2000-activiteit). Schadelijke activiteiten hoeven bovendien niet per se binnen het desbetreffende Natura 2000-gebied plaats te vinden. Ook activiteiten nabij een Natura 2000-gebied of, in geval van stikstof, op grote afstand van Natura 2000-gebieden kunnen van invloed zijn op de instandhoudingsdoelen van een gebied.
Sommige activiteiten die (al dan niet tijdelijk) effecten veroorzaken op Natura 2000-gebieden zijn vrijgesteld van een vergunningplicht. Regulier beheer dat nodig is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied of bestaand gebruik wordt opgenomen in het beheerplan van een Natura 2000-gebied. Na vaststelling van het beheerplan hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden. Wel moeten de effecten van deze activiteiten inzichtelijk zijn gemaakt, ofwel in het beheerplan ofwel in een aanvullende toetsing.
Daarnaast kent de Omgevingswet een specifieke zorgplicht voor Natura 2000-gebieden (art. 11.6 van het Bal). Iedereen die een activiteit uitvoert die naar verwachting verslechterende of significant verstorende gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, moet vooraf onderzoek doen naar die nadelige gevolgen. Als nadelige gevolgen voor het Natura 2000-gebied zijn te verwachten, moet de initiatiefnemer deze gevolgen vervolgens zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De specifieke zorgplicht geldt voor een Natura 2000-activiteit (zie hierboven), maar ook voor activiteiten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden, maar die niet significant zijn (zoals verstorende of verslechterde gevolgen).
Soortbescherming
Het uitgangspunt van soortbescherming onder de Omgevingswet is dat activiteiten geen schade mogen veroorzaken aan beschermde dier- en plantsoorten. Tenzij dit is toegestaan, bijvoorbeeld vanwege een vrijstelling of vergunning.
Onder de Ow bestaan drie beschermingsregimes met elk hun eigen verbodsbepalingen. De drie beschermingsregimes zijn gebaseerd op:
- soorten van de Vogelrichtlijn;
- soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn;
- soorten die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden, de zogenaamde ‘Andere soorten’.
In totaal worden zo’n 700 vogelsoorten en 230 andere Europese en nationale soorten beschermd. Voor alle beschermingsregimes geldt dat het verboden is om exemplaren opzettelijk te doden, te vangen of voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen, vernielen of weg te nemen. Bovendien geldt voor beschermingsregimes 1 en 2 dat opzettelijke verstoring eveneens verboden is of kan zijn. In aanvulling op deze drie beschermingsregimes is er voor zowel beschermde als niet-beschermde soorten sprake van een specifieke zorgplicht. De specifieke zorgplicht schrijft voor dat de nadelige gevolgen voor in het wild levende planten, dieren en hun directe leefomgeving zoveel mogelijk voorkomen en beperkt moeten worden.
Wanneer blijkt dat door een bepaalde activiteit verbodsbepalingen overtreden zullen worden, kan allereerst bekeken worden of er een vrijstelling geldt voor de voorgenomen handelingen (bijvoorbeeld op basis van de provinciale omgevingsverordening of gedragscodes). Is dat niet het geval dan kan wellicht een vergunning voor een flora- en fauna-activiteit aangevraagd worden. Een vergunningaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:
- Er is geen ‘andere bevredigende oplossing’ mogelijk?
- Er is sprake van een bij de wet genoemd belang?
- De gunstige staat van instandhouding van de soort komt niet in het geding?
Wordt er aan elk van deze drie criteria voldaan, dan kan een vergunning flora- en fauna-activiteit verleend worden door bevoegd gezag. Vaak worden dan mitigerende (verzachtende) of compenserende (vervangende) maatregelen als voorwaarde gesteld. De eerdergenoemde zorgplicht is ook van toepassing wanneer er een vrijstelling geldt of een vergunning is verleend.
Bescherming van het Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een landelijk samenhangend netwerk van bestaande natuurgebieden, nog te ontwikkelen natuurgebieden en landbouwgebieden met agrarisch natuurbeheer, die met elkaar verbonden zijn via ecologische verbindingszones. Deze gebieden en verbindingszones zijn door de provincies aangewezen. Ook bijna alle Natura 2000-gebieden vallen onder het NNN. Het netwerk is in het leven geroepen om de sterke afname van biodiversiteit en areaal van natuur een halt toe te roepen.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn instructieregels opgenomen waarmee provincies verplicht worden om via de provinciale omgevingsverordeningen nadere regels te stellen aan de planologische bescherming van het NNN. Dat betekent dat via de gemeentelijke ruimtelijke instrumenten – te weten de omgevingsplannen en omgevingsvergunningen, waarbij sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA – het vroegere afwijken van een bestemmingsplan) – de ligging en de zogenaamde wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN beschermd moeten worden.
Bescherming van Houtopstanden
Afdeling 11.3 van het Besluit algemene leefomgeving (Bal) regelt de bescherming van houtopstanden. Een bij het Bal beschermde houtopstand is een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen, én die zich bevindt buiten de bebouwingscontour houtkap.
Voorheen heette de bebouwingscontour houtkap de ‘bebouwde kom houtopstanden’ of ‘bebouwde kom boswet’. Deze bebouwingscontour is per gemeente vastgelegd in het omgevingsplan en komt niet altijd overeen met de verkeerskundige bebouwde kom. Wanneer de houtopstand binnen de bebouwingscontour houtkap valt, dan gelden (slechts) de gemeentelijke kapregels. Wanneer de houtopstand buiten de bebouwingscontour houtkap valt, gelden de rijksregels van het Bal. In bepaalde gevallen is er – ondanks dat aan genoemde voorwaarden voldaan wordt – alsnog geen sprake van een onder de rijksregels beschermde houtopstand, bijvoorbeeld wanneer deze zich bevindt op een erf of in een tuin.
Voor onder de rijksregels van het Bal beschermde houtopstanden heeft het Bal twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) dergelijke houtopstanden velt, moet dit van tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten op bosbouwkundig verantwoorde wijze, binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand. Dit geldt al wanneer je één boom uit bovengenoemde houtopstanden haalt. De exacte regels en procedures zijn per provincie geregeld, namelijk in de omgevingsverordening. Er zijn verschillende uitzonderingen op bovengenoemde instrumenten. Zo kan de herplantplicht vervallen wanneer een houtopstand moet wijken om een Natura 2000-doel te realiseren.
Ook voor houtopstanden geldt een specifieke zorgplicht (Artikel 11.116 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving). Iedereen die een activiteit uitvoert waarbij een beschermde houtopstand wordt geveld en grond wordt herbeplant, moet nadelige gevolgen voor de natuurbescherming, het bosareaal en landschappelijke waarden zoveel mogelijk voorkomen, en voor zover dat niet mogelijk is moeten gevolgen worden beperkt of ongedaan gemaakt.